Gedichten
Gedichten
Sinds mijn jonge jaren heb ik tientallen gedichten geschreven. Veel van deze gedichten gaan over het aloude thema van de liefde. Zowel in de positieve als in de negatieve beleving daarvan. In een aantal gedichten komt ook mijn liefde voor taal en woorden duidelijk over het voetlicht.
Eén voet voor
Eén voet achter
Door de straat
Door de stad
Door het land
Door de wereld
Of daar buiten
Het is altijd een wonderlijke reis
Naar grote of naar kleine verten
Met of zonder avonturen
Wanneer je ook gaat
Waar je ook bent
Wie je ook tegen komt
Wat je ook doet
Hoe laat het ook is
Met of zonder een lief
aan je hand
Of de hond.
Ik heb er één
voor onrust en arglistigheid.
Ik heb er één
voor vrolijkheid en onweer
en stiltes voor de storm.
Ik heb er één
voor kut en lul en seks
en liefste.
Ik heb er één
voor late feestjes, rook
en teveel drank.
Ik heb een heel alfabet
onder mijn tong.
Plus de punten.
Plus de komma’s.
Plus de poëzie.
Ik wil wel met je
scrabbelen
maar ik leg niet al mijn
letters op tafel.
Soms piekt het leven
in die ene memorabele
seconde
die puur en tintelend begint
en zonder acht te slaan
op nieuwe wissels
een vroege zon
de vragen stelt.
De sterren
zijn hun warmte kwijt.
Op de maan
zijn alle lichten uit.
Het is nu killer
dan koud koud kan zijn.
Een ijzig bries trekt al zijn sporen
dwars door mijn gezicht
en doet dat langzaam
één voor één.
Nu vloekt het gras en gromt
en tiert.
Nu raast de onmacht rond
achter mijn netvlies
gelijk een orkaan op zomerdag.
Ik heb mijn lief verloren.
Ik mis een teken aan de riem
als ik naar boven kijk.
Ik vouw je open
glij in je binnen
sta in je op
en droom in je weg.
Je bent het lichaam
waartussen ik slaap.
Je bent twee maal twee
is vijf
gedeeld door drie
is achtentwintig.
Je bent één en honderd
en alles daar tussen in.
Je bent een spatje Picasso
op de Nachtwacht
Mozart met een sprankje
Beethoven
en water dat in de val
bevriest.
Je bent met geen pen
te beschrijven.
Niet één.
Oh, mooie Ophelia!
Nimf, gedenk in je gebeden
al mijn zonden.
Met tien vingers
en twee handen tederheid
dicht ik je even tot een droom.
Wind ik even alle vogels op
die ik één voor één laat zingen
voor je raam.
Ik noem je vrouw, vrouw en vriend
Een prelude van Chopin,
een sonate van Van Gogh
die geurend korenblauw
tintelend door mijn haren
wuift.
Als ik lief zeg, zeg ik jou.
Een koor van vogels
zingt naar omhoog en hoog en hoger.
Minstens twee- of vierhonderd vleugels
trekken het scherm op.
In de coulissen begint de proloog.
Stil ademt het huis
de lente van jouw slaap.
Geen hand zal nu een blad bestrijken.
Geen noot, geen letters, geen figuren.
Ik zwijg en zwijg en luister.
Uren in een kwartier, jaren in een dag.
Boven huis, stad en straten
speelt het Ochtend orkest in Es Groot.